- Hits: 168
Het verhaal van de Galliërs |
![]() |
![]() |
Zover men kan terugkijken in de westerse geschiedenis vindt men het Gallische ras dat het gebied bezet tussen de Rijn, de Alpen, de Middellandse zee, de Pyreneeën, de Atlantische oceaan en de twee grote eilanden ten westen van het Europese continent. Het grootste eiland werd Alb-in genoemd dat wordt vertaald met “Wit eiland”. Het andere eiland noemde men Er-in , hetgeen Westereiland betekent. Het gebied op het vasteland noemde men Galltachei wat zich laat vertalen als Land der Galliërs. Maar Galltachei werd niet alleen door Galliërs bewoond. Een klein volk, dat het volk der Aquitainen wordt genoemd, sprak een andere, nu dode, taal. Zij bewoonden het zuidwestelijk gebied van wat nu Frankrijk genoemd wordt, de westelijke Pyreneeën, en dat de Garonne als noordelijke grens heeft. Het gebied is goed verdedigbaar en het volk heeft haar onafhankelijkheid van de Galliërs behouden. De Gallische bevolking was onderverdeeld in families of stammen, die afzonderlijke naties vormden. Deze naties namen de namen aan ontleend uit de natuur van het door hun bewoonde land of uit sociale bijzonderheden. Sommige naties verenigden zich in grote confederaties. De Kelten en de Aquitainen (Basken), die enkel door de Garonne van elkaar gescheiden waren, vochten ongetwijfeld menige oorlog uit (1600 – 1500 v. Ch). Daarbij hebben zij een doortocht geforceerd naar het Iberisch schiereiland. Zij drongen door in het gebied dat nu Spanje heet. Andere stammen volgden en zij vestigden zich in het gehele noordelijke deel van Spanje. De Iberische bevolking verzetten zich hevig en uiteindelijk ontstond er een vrede waarna beide volkeren zich vermengen tot wat het Keltisch-Iberische volk wordt genoemd. Steeds meer Keltische volken drongen op naar het zuiden en bereikten uiteindelijk het zuiden van het Iberische schiereiland. Maar het gevolg van al deze veroveringen was dat een deel van het Iberische volk zich via het oosten een doorgang naar het noorden bevocht. De Sicanes trokken via Gallië, naar het noorden van Italië. De Ligures volgden hen, maar vonden de weg in Italië versperd door de Sicanes en vestigden zich daarom langs de kust van de Middellandse zee van de Pyreneeën tot aan de monding van de Arno. Door de groei van de populatie reikte het woongebied van de Ligures tot aan de Cevennes (westelijk van de Rhône) en het gebied ten oosten van de Rhône begrensd door de Isère, de Alpen, de Var en de Middellandse zee. Maar ten oosten van de Rhône bleven nog wel enkele enclaves van Gallische stammen bestaan, die later nog van zich deden horen.
Toch duurde het niet lang of zij werden verdreven door Gallische stammen (1364 v. Ch.). De Sicules trokken zich terug naar het zuiden van Italië (bezuiden de rivieren Trento en Néra) en op het eiland Sicilië (genoemd naar de Sicules ). Daar troffen zij de Sicanes aan. Het gebied werd door de Galliërs in drie provincies verdeeld (laag, hoog en maritiem Ombrië). De bevolking van Ombrië nam door de welvaart sterk toe. In de elfde eeuw voor onze jaartelling trok een nieuw volk vanuit Griekenland Ombrië binnen. Het was het volk van de Rassènes die beter bekend zijn onder naam Etrusken. Zij vestigden zich in Ombrië maritiem. Zij lagen qua ontwikkeling ver voor op de Galliërs en bouwden forten en muren om hun steden. Waar de Galliërs in ongeorganiseerde, bijeen gebouwde hutten woonden, waren de Etrusken goed georganiseerd en werkten met bouwplannen. De Etrusken verjoegen de Galliërs niet, noch werden ze uitgeroeid. Ze bleven waar ze waren en namen voor een groot deel de Etruskische cultuur over. Alle sporen van de vroegere Gallische dominantie werden uitgewist. De Etrusken stichtten twaalf steden. Daar bleef het niet bij. Ook de twee resterende Gallische provincies werden ingelijfd. De Etrusken verdeelden het nieuw gewonnen land onder de twaalf steden en stichtten er handelsposten die ze met hun eigen mensen bemanden. Niet alle Galliërs aanvaardden hun lot. Een groot aantal trok weg naar Frankrijk en vestigden zich onder de Helveten , de Éduennes en onder de Ligures. Tussen de steden Adda en Tésin, om een aantal meren aan de voet van de Alpen, wisten zich enkele Gallische stammen te handhaven. Omdat de Etrusken deze stammen niet konden onderwerpen wilde men ze wel contingenteren. Daarom werd er aan de rand van het gebied een van de best versterkte steden van Etruskië gebouwd; Melpum (dicht bij Milaan). In de loop der tijden namen deze stammen, vrijwillig, de Etruskische taal en cultuur over, zonder hun afhankelijkheid op te geven. In de dertiende eeuw voor onze jaartelling zetten voor het eerst zeelieden, afkomstig uit het oosten van de Middellandse zee, voet aan wal op de Franse kust. Zij bouwden er factorijen. Zij waren vooral geïnteresseerd in het zilver en goud dat gedolven werd in de Pyreneeën, de Alpen en de Cevennes. Daarnaast werd er ijzer gevonden in de binnenlanden, een granaatsoort aan de kust van de Middellandse zee, en koraal uit die zee. Er ontstond een levendige ruilhandel waarbij glazen voorwerpen, linnen stoffen en wapens hun weg naar Frankrijk vonden. De handel is eigenlijk voor het eerst opgezet door de Feniciërs, ergens vanaf de elfde eeuw voor Christus. Zij stichtten factorijen in het hele Middellandse zeegebied. Zij beperkten zich niet tot de kuststreken, maar er zijn ook voorwerpen uit hun cultuur ver in het binnenland van Frankrijk gevonden. Om de mijnen in de Alpen, Cevennen en de Pyreneeën bereikbaar te maken legden zij wegen aan van Italië naar Spanje. Die route liep via de Pyreneeën, langs de kust van de Middellandse zee en stak bij de “Col de Tende” de Alpen over. Deze wegen waren zo goed aangelegd dat zij later werden gebruikt als fundamenten voor de Griekse (Marseille) en Romeinse wegen. Ze bevoeren ook de Atlantische oceaan en dreven handel met de volkeren langs de westkust van Frankrijk en vooral ook met Engeland, waar zij goedkoop tin en een soort murex (een donkerkleurige koraalsoort) konden verkrijgen. Zij voerden de verering van Hercules in. Deze god zou ondermeer de steden Nemausus (Nîmes) en Alésia (op het grondgebied van de Eduens) hebben gesticht. |
Massalie wordt uiteindelijk door Bellovèse ontzet, maar daarover meer verder in dit verhaal. Ten noorden van Frankrijk woonde een groot volk dat van de zelfde oorsprong was als de Galliërs. Zij werden de Kimris genoemd. Het waren nomaden en het vereiste een enorm groot gebied om een groot volk te onderhouden. Zij waren afkomstig uit het koninkrijk Pont- Euxin (de naam die de Grieken aan de Zwarte Zee gaven) In die tijd kwamen hordes uit het oosten (o.a. Teutonen ) en joegen de Kimris voor zich uit. De Kimris bezetten, onder leiding van hun hoofdman Hu of Hesus le Puissant, de oevers van de Donau, trokken verder naar de Rijn en kwamen ten noorden van Frankrijk uit. Zij trokken op naar het zuiden langs de kust van de oceaan en uiteindelijk bezetten zij het noordwestelijk deel van Frankrijk. In het zuiden werden ze tegengehouden door: • de Biturges die stand hielden achter de midden Loire en de Vienne. • De Aquitaines die stand hielden achter de Garonne De Garonne werd uiteindelijk bij de monding overgestoken door een stam van de Kimris die zich de Boïes noemden. Zij vestigden zich in wat wij nu als “Les Landes” kennen. Het duurde meer dan honderd jaar voordat iedereen weer een plaats had gevonden en er een relatieve vrede ontstond. De invasie had tot gevolg dat hele Gallische volkeren naar het centrum en oosten van Frankrijk werden gedreven. Deze volkeren, die onvoldoende plaats hadden, trekken naar het oosten en het zuiden. Het Oosten In 600 v.Chr. vestigt Sigovèse , neef van Bellovèse , zich aan de oevers van de Rijn tot aan de bronnen van de Donau en trekt te voet naar de Illyrische Alpen. Vanaf dat moment ontstaat het Galatische rijk dat zich uitstrekt tot Pont Euxin (de Zwarte Zee) en dat duurt tot 63 voor Christus. Zij doorkruisen Macedonië, de Termopyles, Griekenland, Delphes, Memphis en Carthago (ligt in het huidige Tunesië). In 358 voor Christus trekt Alexander de Grote op tot de Donau. Tekenend voor het temperament van de Galliërs is het volgende verhaal. De Gallische stamhoofden komen zich aan hem voorstellen. Aan tafel vraagt Alexander hen, wie zij het meeste vrezen. Zij antwoorden: De hemel als die op ons hoofd valt. Alexander stelt hun daarop een alliantie voor. |
Het Koninkrijk Pont Euxin
|
Het Zuiden Voordat de Galliërs Italië binnentrokken was daar al een bloeiende beschaving aanwezig. De Etrusken hadden de Po bevaarbaar gemaakt en grote havens aangelegd aan de Adriatische zee. Deze zee ontleent haar naam aan de welvarende Etruskische stad Adria. Deze beschaving wordt voor het overgrote deel door de Galliërs verwoest. In de zesde eeuw voor Christus besluit Bellovèse (hoofdman van de Intriges en neef van Sigovèse ) een aanval tot over de Alpen uit gaan voeren. Hij werd geconfronteerd met klachten van zijn stamhoofden over de voortdurende aanwas van de bevolking en misoogsten. Aan het hoofd van 150.000 krijgers, vrouwen en kinderen (Éduens, Arvernes en Biturgis) besluit hij de daar toenmaals verblijvende bevolking te verjagen en hun plaats in te nemen. Hij wacht geduldig op de terugkeer van zijn verkenners die de besneeuwde toppen van de Alpen aan het verkennen zijn. Vertegenwoordigers van Massalia (Marseille), verslagen door de Ligures, komen Bellovèse om hulp vragen. Bellovèse geeft de Marseillais hun vrijheid en hun gebied terug. Mede dankzij verraad weet Bellovèse door te dringen in Italië. Hij verslaat de Etrusken en vestigt zich op een grote vlakte en sticht daar Mediolanum, het huidige Milaan (Milano). Door deze zege vestigen zich gedurende 70 jaar steeds meer Galliërs in dit gebied. De Carnuten vestigen zich in Verona; de Lingeons in de Po-delta en de Boïes in Bologna. De Sénons vinden geen plaats meer in de Po delta en vestigen zich in Ombrië. Na 140 jaar wordt het gebied te klein voor de Galliërs. Brennus trekt in 389 v. Ch.aan het hoofd van 30.000 Sénons over de Apenijnen en eist van de Etrusken dat zij het land dat niet in cultuur is gebracht aan hem afstaan. De eerste Etrusken die door Brennus worden benaderd wonen in de voor de Etrusken zeer belangrijke stad Clusium (Chiusi). De Etrusken nemen de wapens op en vragen hulp aan de Romeinen. Rome wilde Etruskië graag inlijven en zegt hulp toe, maar zendt wel eerst ambassadeurs naar de Galliërs om te informeren waarover de oorlog eigenlijk gaat. De missie bestaat uit drie leden van de zeer voorname familie Fabius. De arrogantie van deze familie staat echter niet garant voor een succesvolle missie. Brennus weigert op de vragen van de ambassadeurs in de gaan en adviseert ze zich afzijdig te houden. Dat wekt de woede van de ambassadeurs op. Zij reizen door naar het belegerde Clusium. Daar zijn de Etrusken bereid een deel van hun land in ruil voor vrede aan Brennus af te staan. De familie Fabius weet hun om te praten en een kleine groep Etrusken probeert zich onder leiding van de Fabius clan een weg te banen door de Gallische linies. Daarbij doodt Q. Ambustus (van de Fabius famulie) een Gallische hoofdman. Hij stapt vervolgens van zijn paard om hem, volgens plaatselijk gebruik, te beroven. Dan zien de Galliërs pas dat het om een van de Romeinse ambassadeurs gaat en zij zijn woedend. Brennus weet de gemoederen te sussen en zegt dat hij uit is op vrede met Clusium en dat de Gallische woede zich moet richten tegen de misdadige Romeinen. Jonge Gallische heethoofden willen gelijk optrekken naar Rome, maar de ouderen wijzen hun er op dat ze te weinig manschappen hebben en eerst versterkingen moeten halen. Er worden afgezanten naar Rome gestuurd om verhaal te halen. Volgens de Romeinse gebruiken ging het inderdaad om een misdaad. Het was niet alleen een politieke misdaad, maar ook een religieuze omdat geen oorlog mag worden begonnen zonder toestemming van de priesters. Deze proberen de drie broers te vervolgen, maar de familie Fabius is erg machtig en weet vervolging van de drie jonge heethoofden te voorkomen. Zij krijgen zelfs belangrijke militaire functies die hun in staat stellen de zo onbezonnen begonnen oorlog voort te zetten. De Gallische afgezanten keren woedend terug. De Galliërs zijn zo woedend dat zij meteen optrekken naar Rome, ondanks dat zij nog maar 10.000 man versterkingen hadden binnengekregen. De steden en dorpen die zij tegenkomen sluiten hun poorten, maar de Galliërs laten ze ongemoeid en zeggen dat het hun enkel om Rome gaat. Bij de Allia, een klein riviertje op een halve dagmars van Rome, stuiten zij op de Romeinse legioenen. De Romeinen worden bij de Allia, slechts twaalf mijl van Rome, afgeslacht. De Galliërs trekken niet onmiddellijk op naar Rome, maar plunderen de Romeinse voorraden, verdelen onderling de buit en vieren hun overwinning. In Rome heerst grote verwarring. De bevolking bewapent zich niet en wacht in grote consternatie op besluitvorming door de senaat. De poorten blijven open en de muren onverdedigd. Dat besluit men dat de senaat zich met 1000 soldaten en hun wapens zal terugtrekken in de citadel (het Capitool) en dat de bevolking een veilig heenkomen moet zoeken bij naburige dorpen en steden. Alle kostbaarheden worden in de citadel opgeslagen en er volgt een grote uittocht van mannen, vrouwen en kinderen. Als de Galliërs een dag na de slag bij de muren van Rome aankomen, geloven zij hun ogen niet. De muren zijn verlaten en de poorten staan open. Zij vertrouwen het niet en de nacht verloopt zonder dat er iets gebeurt. Bij zonsopgang trekken de Galliërs Rome binnen en treffen een bijna verlaten stad aan. Alleen bejaarden, mensen die zich moeilijk kunnen verplaatsen en enkele eigenwijzen, die het advies om te vluchten in de wind hebben geslagen, zijn aanwezig. Een slag met een stok, uitgedeeld door een bejaarde Romeinse magistraat aan een Gallische krijger vormt de aanleiding tot een slachtpartij. Alles wat in Rome beweegt wordt afgeslacht. Alleen het Capitool ontsnapt aan de slachting. Brennus belegert het Capitool gedurende zeven maanden en besluit het dan met een verrassingsaanval in te nemen. De heilige ganzen van de tempel van Junon slaan echter alarm en de aanval wordt afgeslagen. Uiteindelijk bereikt Brennus een akkoord. Hij eist 300 kg goud, levensmiddelen en transportmiddelen, plus een open poort naar Rome als herinnering aan de Gallische bezetting. De Romeinen doen nog een vergeefse poging om het goud terug te krijgen. De poort wordt gebouwd op een ontoegankelijke plek. Maar de Romeinen beseffen dat ze geduchte tegenstanders als buren hebben. De Romeinen trekken lering uit de slag bij Allia. De nederlaag wordt als een grote vernedering gezien. Zij versterken de bewapening van de legionairs. Zo wordt de lederen helm vervangen door een ijzeren. Ook de breekbare slanke werpspies waarmee een deel van de legioenen was uitgerust wordt vervangen door een sterker en zwaarder exemplaar. De Galliërs genieten van het leven. Twintig jaar later veroveren de Galliërs Taronto, in het zuidoosten van Italië. In 295 v. Ch. verliezen de Galliërs (samen met onder meer de Etrusken ) 25.000 man bij een grote slag tegen Rome. Daarna krijgt Rome de overhand. Verscheidene Etruskische steden sluiten zich bij Rome aan. In 225 v.Ch worden de Galliërs (Sénons) bij een aanval op Rome definitief verslagen. Er volgt een vrede die veertig jaar duurt. Toch blijven de Galliërs zich verzetten tegen de Romeinen. De Boïes proberen de Gallische stammen achter zich te verenigen, maar krijgen enkel de Lingons achter zich. Daarna doen de Boïens een beroep op de Helvete n en de Allobroges . Zij verzamelen zich in de Po vlakte. De Venetiërs doen echter niet mee. Die bereiden zich voor om het Gallische gebied in de rug aan te vallen terwijl deze bezig zijn Rome aan te pakken. De Romeinen verzamelen 170.000 legionairs, maar kunnen niet verhinderen dat de Galliërs de Apennijnen overtrekken. Onder dekking van de nacht valt de Gallische infanterie Fésule aan om zich er te verschuilen en te wachten op de Romeinse cavalerie. Een ander groep Galliërs lok t de Romeinen in en val door een wanhopige vlucht te simuleren. |
|
Het westen Misschien wel de beroemdste Gallische krijger, Vercingétori x, wordt in 72 v. Ch. geboren. Zijn vader, Celtillos , wordt door zijn landgenoten ter dood gebracht omdat hij zich de troon wilde toe-eigenen, terwijl de Arvernes eigenlijk geen koning meer wilden. Celtillos was van een zeer rijke en machtige aristocratische familie. Hij had zich opgeworpen als hoofd van het leger tijdens de oorlog tegen de Eduens . Hij was het hoofd van de rijkste clan van de Arvernes en door iedereen gerespecteerd totdat hij koninklijke aspiraties kreeg. Vercingétorix heeft daaruit lering getrokken en deze wijze les nooit vergeten. Hij wordt eerst opgevoed door zijn moeder en voedster tussen de concubines van zijn vader. Zoals de gewoonte is onder Keltische stammen, wordt hij op een leeftijd tussen de 18 maanden en drie jaar bij een andere familie ondergebracht. Hij wordt pleegzoon van het hoofd van zijn nieuwe huis, maar houdt contact met zijn eigen familie. Vercingétorix moet beide gezinnen helpen; zowel zijn eigen als zijn pleeggezin. Zijn pleegvader leert hem speerwerpen met essenhouten speren, jagen in de omringende bossen, vervolgens als hij groter wordt, het omgaan met de lans en vooral met de katapult; een geducht oorlogswapen. Omdat hij zwaar gespierd is leert hij omgaan met het zware zwaard en uiteindelijk met het schild. Samen spelend met de andere kinderen ontwikkelt hij zijn lichaamskracht. Omdat hij de zoon is van een stamhoofd leert hij paardrijden. Het is bijna de opleiding tot krijger, omdat al deze vaardigheden hem bij de strijd tot nut zullen zijn. Vercingétorix is zowel intelligent als beschaafd. Zijn leraren behoren tot de bekwaamste druïden van hun tijd. Hun lessen zijn mondeling. In het Gallië van Vercingétorix zijn twee belangrijke klassen te onderscheiden. De eerste is die van de druïden. Zij zijn de behoeders van de godsdienstige riten en gaan voor bij offerandes. De wens om te worden onderwezen trekt talloze jongeren naar hun toe, en zij bewijzen hun een groot respect. De druïden kennen slechts één leider en zijn vrijgesteld van krijgsplicht, belastingen en algemene taken. De Druïden onderwijzen dat de ziel niet verloren gaat, en dat deze na de dood overgaat naar een ander lichaam. Dat voedt de moed en de verachting van de dood. Zij discussiëren over de beweging van hemellichamen, de grandeur van het universum, de natuurlijke gang van zaken, de macht en invloed van onsterfelijke goden en geven deze kennis door aan de jeugd. De tweede klasse is die van de ridders die bij oorlogen (zowel defensief als offensief) de wapens opnemen. Men herkent hun hoge afkomst en hun rijkdom aan het aantal dienaren dat hen omringt. Zij vormen een kenmerk van macht. De anderen, de boeren en uiteindelijk de slaven die goedkope arbeidskrachten vormen, maken deel uit van het gewone volk. De Galliërs zijn bijgelovig en er zijn daarom talrijke offerandes. Zij geloven dat de dood van een man alleen kan worden betaald met het leven van een andere. Als bij een ernstig delict de schuldige niet wordt gevonden, vervangt men hem door een onschuldige. Deze werd verbrand of blootgesteld aan andere folteringen. Voor een kleiner delict werd een oor afgesneden of een oog uitgerukt, waarna men werd teruggezonden naar zijn woonplaats. De druïden waren de uitvoerders van deze wrede offerandes. In 60v. Ch. keert Vercingétourix terug naar het domein van zijn clan waarvan hij nu het hoofd is. Als heer moet hij de zaken van de gemeenschap behartigen. In 59 v. Ch. wordt de wet van Vatinia afgekondigd, waarbij aan César voor vijf jaar het beheer van de twee Gallische streken (Transalpine en Cisalpine) wordt toegewezen. In 58 v. Ch. overwint César de Germanen en doodt Arioviste . César wil alle Galliërs onderwerpen. In 57 v. Ch. vormen de Belgen, die aan de bedoelingen van César twijfelen, een verbond met Galba als leider. De volgende stammen maken er deel van uit : Bellovaques uit de Oise, de Suessions , de Nerviens , de Morins , de Ménapes , de Calètes , de Véliocasses , de Viromentuens , de Atuatuques en de Eburons . Echter de Rèmes (uit de omgeving van Reims) weigeren zich bij deze alliantie tegen César aan te sluiten. De Belgen worden afgeslacht aan de oevers van de Aisne. De Suessions capituleren en César neemt de belangrijkste fortificaties van de andere leden van de alliantie over. Vercingétorix , die nog altijd hoopt koning van de Arvernes te worden, wordt ridder bij César . De laatste wordt ook wel “Maker van Koningen” genoemd. In de jaren 57 tot 56 v. Ch. richt César winterkampen op bij de Loire, bij de Andes in Angers, bij de Turons in Tours en bij de Carnuten in Chartres en Orléans. Dat zijn de strategisch belangrijke regio's. Zo kan hij de bewegingen van de Gallische volkeren van dichtbij gadeslaan. Het Keltische gebied is in tweeën gedeeld. In 18 maanden tijd is César er in geslaagd, tweederde van Gallië te beheersen en het andere derde deel te isoleren. César beseft de waarde van Vercingétorix , maar deze is nog te jong om een rol op het eerste plan te spelen. Ook wekt de rol van vriend van César jaloezie en naijver op. De rijke Gallische leiders zijn op de hand van de Romeinen, maar de armen leiden erg onder de bezetting. Het rijkste en machtigste Gallische volk, de Vénètes willen de Romeinen verjagen en staan daarin niet alleen. De steden worden versterkt en men slaat er reserves op. César beoordeelt de situatie als bedreigend en treedt onmiddellijk op.De Vénètes worden onderworpen en hun leider wordt ter dood gebracht. Het bloedbad onder de Vénète s en de verbrande landerijen doen het zelfbewustzijn van de Galliërs ontwaken. Dat is voor Vercingétorix het moment om afstand tussen hem en César te scheppen. In 55 v. Ch. lijkt geheel Gallië onderworpen aan de Romeinen. Het is slechts schijn, want in werkelijkheid willen de Galliër s niets liever dan de Romeinen terugsturen naar Italië . De Galliërs sluiten een verbond met de Germanen om de Romeinen te verjagen, maar César slaagt er in hen terug te drijven over de Rijn. Voor de eerste keer sinds zijn komst in Gallië lijdt César een nederlaag. Het zijn de Bretons die hem weten te verslaan. De Gallische volken weten hieruit moed te vergaren. De proconsul laat Dumnorix , het hoofd van de cavalerie der Eduennes , die weigert hem in een nieuwe oorlog tegen de Bretons te volgen, ter dood brengen. De andere Gallische afdelingshoofden zijn woedend, maar volgen César met haat in hun hart. De Éburons die tussen de Rijn en de Maas zijn gevestigd komen in opstand. Een van hun stamhoofden, Ambiorix , valt het Romeinse kampement aan en slacht de soldaten af. Ambiorix wint de Atuatuques en de Nerviens voor zijn zaak. César voorziet dit en bereidt zich haastig voor. De Galliërs trekken zich terug. Op het einde van 54 v. Ch. blijft César , in plaats van zich naar Italië terug te trekken, bij de Somme bij de Ambiens in Samarobiva (Amiens). De Sénons maken zich meester van de proviand van de Romeinen. In 53 v. Ch. vreest César een opstand van heel Gallië. Hij eist versterkingen want hij wil Gallië koste wat kost overheersen. Om de opstand van de Galliërs te vergelden laat hij diverse stamhoofden doden. César , ervan overtuigd dat Gallië nu helemaal gepacificeerd is, vervoegt zich bij de senaat in Rome, om zijn populariteit te onderhouden. In Italië ontstaan ongeregeldheden na de moord op Publius Claudius en de proconsul vreest dat zijn autoriteit zal worden aangetast als hij weggaat. César moet dus in Rome blijven terwijl zijn legioenen in hun kampementen blijven en de Galliërs in het oog houden. Ze zijn echter niet in staat zich tijdens een aanval te verdedigen. Vercingétorix profiteert hiervan door uit de schaduw te treden. De voornaamste stamhoofden van de Galliërs komen bijeen in de bossen om de dood van Accon te bespreken en zijn bang een zelfde lot te ondergaan. Zij loven rijke beloningen uit aan hen die tegen de Romeinen in opstand komen en die César willen tegenhouden als hij terug wil keren naar Gallië om zich bij zijn legioenen te voegen. De Carnuten , onder leiding van Cotuat en Conetodum nemen als eersten de wapens op en slachten de Romeinen bij Génabum (Orléans) af en maken zich meester van hun bezittingen. De Carnuten brengen het nieuws over aan andere stammen in Gallië. De Arvernes horen het nieuws en de Belgen willen ook de strijd hervatten. César had echter zijn legioenen zodanig opgesteld dat Belgisch Gallië en Keltisch Gallië van elkaar gescheiden waren. Het Belgische complot, geleid door Commios , wordt door César ontdekt. Vercingétorix , in Gergovie (6 km bezuiden het huidige Clermont Ferrand), hoort van de overwinning van de Carnutes bij Génabum (Orléans) en laat zijn ondergeschikten bij zich roepen. Maar de aristocratische Arvernes , zij die de vader van Vercingétorix, Celtillos, hebben gedood en waarvan zijn oom Gobannitio deel uitmaakt, weigeren zich bij hem te scharen en verjagen hem uit Gergovie. |
![]() ![]() |
Vercingétorix laat zich echter niet ontmoedigen en verzamelt zoveel mogelijk mensen die zijn ideeën delen en spoort hen aan de wapens op nemen.Met behulp van de toegestroomde bondgenoten verjaagt hij hen, die hem verjaagd hebben. Vercingétorix heeft veel Gallische volkeren aan zich weten te binden; de Sénons en de Turons o.l.v. Drappréos de Parisiens ; de Pictons; de Cadurciens (uit Quercie) o.l.v. Lucterios de Alerciens de Lémovices (uit Limoges) o.l.v. Sédulios de Andes o.l.v. Dumnocos de Carnuten o.l.v. Cotuatos en Conconnétodumnos de Aulerques o.l.v. Camulogène de Trévires o.l.v. Ambiorix de Atrébates o.l.v. Comnios - en nog een aantal volkeren die langs de oceaan leven. Al deze volken stellen zich onder zijn keiding. Vercingétorix wil de Romeinen uit Gallië verjagen en zich laten erkennen als opperstamhoofd zo niet als koning en hij verlangt van alle Gallische volken dat zij hun gegeven woord gestand doen. De Arvernes aanvaarden tegen wil en dank de titel van koning, maar ze volgen hem. In het Arvernische kamp heeft Vercingétorix twee bondgenoten, Critagnatos en zijn neef Vercassi Vellaunos , de zoon van een zuster van zijn moeder. Het zijn beiden vijanden van zijn oom, net als het hoofd Epathnactos . Het is de helft van het door César gepacificeerde Gallië dat Vercingétorix aan zijn zijde heeft weten te krijgen.Vercingétorix heeft een huzarenstukje geleverd door al deze volkeren te verenigen en zich te laten erkennen als hun leider. Hij eist de volledige militaire zeggenschap op. Elk volk moet militairen en wapens leveren. Hij toont zich een strenge en wrede meester. Toch heeft hij niet de volledige macht want hij moet de andere stamhoofden om hun mening vragen. Later voegen zich de Biturges , de Ruthenes (uit Rouerque) de Nitobriges (uit Agen), de Gabales (uit Gévaudan) zich bij Vercingétorix en trekken naar de Provence met Luctérios aan het hoofd. Gewaarschuwd komt César haastig terug uit Italië en verhindert Lucterios Narbonne te bereiken. Vervolgens trekt hij naar Arvernes en besluit daar het grootst mogelijke leger samen te stellen. |
Vercingétorix begrijpt de bedoeling van César en probeert de nog resterende bondgenoten van de Romeinen aan zijn zijde te krijgen. Nadat hij Noviodunum (Nevers) door brand heeft laten verwoesten, trekt César naar het zuiden om Avaricum (Bourges) te belegeren. Het vormt de rijkste graanschuur van heel Gallië en door het in te nemen kan hij de Galliërs afsnijden van hun ravitaillering. Vercingétorix op zijn beurt laat de dorpen die bij de Romeinen in de buurt liggen verbranden. Maar wat te doen met Avaricum (Bourges). Hij wil eigenlijk de stad in brand zetten, maar de bewoners halen hem over hier van af te zien. |
![]() ![]() Zij stellen dat de stad onneembaar is. Dat is zijn eerste grote fout. César neemt de stad in en zijn soldaten slachten iedereen af, vrouwen en kinderen inbegrepen. Vercingétorix schuift alle schuld af op de stadbewoners. Hij wil de Romeinen isoleren in een vun vijandig gebied. Hij trekt naar de best versterkte stad van Arvernes, Gergovie (ligt in de vallei van de Allier in de Auvergne, 6 km ten zuiden van Clermont Ferrand), dat hij goed kent. Gergovie wordt beschermd door zijn fortificaties en de steile hellingen die het omgeven. César trekt zes legioenen samen om het fort van de Arvernes aan te vallen. Voor de eerste keer vindt César een machtige vijand, verenigd onder één leiding, tegenover zich. De opstand verspreidt zich tot de steden waar de Romeinen hun manoeuvres uitvoeren en verplicht hun tot een onophoudelijke strijd. Vercingétorix dwingt de Romeinen het beleg op te heffen en zich terug te trekken . Ondertussen voert de cavalerie van de Galliërs voortdurend aanvallen uit op de Romeinse legioenen. Het is een duidelijke nederlaag voor César en hij besluit zich terug te trekken naar Narbonne. Vercingétorix vraagt zijn cavalerie de Romeinen zo veel mogelijk te hinderen. De Galliërs, in de roes hun overwinning, willen hun moed tegenover de vijand tonen. Zij hadden echter niet gerekend op de goed georganiseerde stellingen van de Romeinen en de daaruit voortvloeiende effectieve tactiek. César verplettert de Gallische cavalerie dicht bij Dijon en dwingt Vercingétorix zich terug te trekken in de citadel van Alesia (Alise-Sainte-Reine in de Côte d'Or). César omsingelt de vesting zodanig dat niemand er uit kan ontsnappen of er binnendringen. Na veertig dagen van belegering, die de bewoners en de soldaten in de stad uitputten, besluit Vercingétorix na overleg met zijn bondgenoten, zich over te geven aan César. Hij verlaat Alésia per paard, uitgerust voor de strijd ter velde, bekleed met zijn gouden onderscheidingen als bevelhebber. |
![]() Hij draagt zijn mooiste bewapening. Aangekomen bij César maakt hij een rondje om de zetel waarop de Romeinse proconsul is gezeten (als een koning van krijgers een ronde om zijn overwinnaar maakt is dit een laatste symbolisch gebaar van misleiding volgens oud Keltisch gebruik. ). Vervolgens springt hij van zijn paard en werpt zijn lans, helm en zwaard aan de voeten van César , en knielt vervolgens voor hem in een onderwerpende houding. Hij wordt naar Rome gezonden waar hij zes jaar krepeert in een gevangenis. De vesting wordt ingenomen, geplunderd en verwoest door de Romeinen. César geeft de gevangen genomen bewoners en soldaten als slaven aan zijn legionairs. Enkel 20.00- Eduens en Arvernes geeft hij terug aan hun volk en sluit daarmee zijn verovering af. Sindsdien wordt er nog wel hier en daar een guerilla gevoerd, maar Gallië wordt snel gepacificeerd. In 46 v. Ch. wordt in de straten van Rome een defilé gehouden waarbij de geketende gevangenen waaronder Verciningétorix met ook de gevangengenomen stamhoofden, hun wapens en slaven, triomfantelijk, begeleid door muziek, worden meegevoerd. De menigte is uitzinnig en César geniet van zijn overwinning. Die avond wordt Vercingétorix naar de gevangenis gevoerd en niet meer als nuttig beschouwd wordt hij gedood. Gallië ligt snel aan de voeten van de overwinnaar. Daardoor wordt het lot van Gallië voorgoed gewijzigd; het verliest taal en godsdienst. In 44 v. Ch. wordt César op zijn beurt terechtgesteld. Misschien is hij door Vercingétorix meegesleept in zijn lot. Vercingétorix is door er in te slagen onze voorouders te verenigen, een mythe geworden. |
![]() |