Back to Top

De Prehistorie

bar1

Prehistorie01

De eerste bewezen bewoning van Frankrijk door mensen¹ gaat bijna twee miljoen jaar terug. In het vroege Paleolithicum heersten er barre klimatologische omstandigheden. In de grotten van Rochebrune (Haute Savoi) zijn sporen van menselijke bewoning gevonden. Die mens lijkt op een aap maar er worden stenen gereedschappen bij hem gevonden. Ook worden er botten van dieren gevonden, waaruit blijkt dat de mens toen al jaagde.

Prehistorie02

Een afstammeling van de mens van Rochebrune had in 800.000 voor Christus de beschikking over aan twee zijden bewerkte stenen gereedschappen. Hij groef ook valkuilen om dieren te vangen.Ongeveer 600.000 jaar voor Christus kregen de mensen de beheersing over het vuur

De mens van Tautavel (oostelijke Pyreneeën), genoemd naar de archeologische vindplaats, leefde 450.000 jaar voor Christus. Hij gebruikte verbeterde stenen gereedschappen, messen en bijlen, die aan twee zijden bewerkt waren bewerkt. Ook groef hij valkuilen om dieren te vangen.

In een vindplaats bij Amiens werden gereedschappen met stelen van hout en been gevonden. Ze stammen uit 250.000 jaar voor Christus. De bewerking is veel fijner dan de gereedschappen van voor die tijd. Men noemt die gereedschappen Acheuleëens naar de heilige St. Acheul. Dit wordt gezien als het einde van het vroege Paleolithicum.

 

In de grotten van Lazaret (Alpes Maritimes) wordt een schedel gevonden van de voorganger van de Neanderthaler. Hij stamt uit 150.000 jaar voor Christus, het Mesolithicum. Hij lijkt meer op de mens van nu dan zijn voorgangers maar nog niet zo als de Neanderthaler die 50.000 jaar later leefde. Hij gebruikt priemen gemaakt van been, knotsen, hakmessen en messen.

De Neanderthaler doet 100.000 jaar voor Christus zijn intrede. Hij lijkt veel meer op de huidige mens dan al zijn voorgangers. Hij staat rechtop en loopt voorovergebogen. Slechts 50 % van hen werd ouder dan 25 jaar en een enkeling bereikte de leeftijd van 50 jaar. Hij bewerkt hout, beenderen en steen. Daarna volgt een ijstijd die 40.000 jaar duurt. De Neanderthaler zoekt bescherming in grotten. In deze ijstijd verschijnen de mammoet, de bizon, de gems en de wolf.

Plotseling verschijnt een nieuw ras. De Neanderthaler, slechts 150 cm lang, gedrongen en met een aapachtig gezicht, ziet zich in 30.000 voor Christus geplaatst tegenover een veel grotere mens (180 cm) die een meer menselijk gezicht heeft en lange gespierde ledematen. Waar hij vandaan komt? Misschien uit Afrika of uit het oosten. De homo sapiens (Cro-Magnon) neemt snel de plaats in van de Neanderthaler die uitsterft. Er ontstaan de eerste kunstvoorwerpen zoals de Venus van ivoor uit de Landes (Brassempuoy)

 

Prehistorie03

Venus van Brassempuoy

 

Prehistorie04 Uit het Solutreen (18.000 tot 15.000 voor Christus) stammen de schilderingen uit de grotten van Lascaux (Périgord- Dordogne).
Grotten van Lascaux  
Prehistorie05 Prehistorie06
Grotschildering Niaux Grotschildering Chauvet
Komend vanuit het oosten van Europa doet omstreeks 15.000 jaar voor Christus de Magdaleniër zijn intrede. Hij ziet er heel anders uit dan de homo sapiens. Ze lijken op Mongolen en Eskimo's en vestigen zich in de Charentes en de Perigord. Er vind een rasvermenging plaats tussen de beide rassen. Het klimaat van Frankrijk in die periode lijkt op dat in het huidige Siberië. Er ligt gedurende zes maanden sneeuw, de natuur lijkt op een toendra of steppe en is bevolkt met rendieren. Het vuursteen is nog steeds het meest gebruikte materiaal maar de mesbladen zijn nu net zo scherp als die van ijzer. Ze raken alleen snel bot. Voor het vissen wordt de harpoen uitgevonden. Ze worden meesters in het speerwerpen en kunnen een muskusos in de loop doden. Men vindt hun sporen in Lascaux, Niaux (Ariège) en in de grot van Chauvet (Périgord).

 Maar ook de beschaving van de Magdaleniërs verdwijnt (8.000 jaar voor Christus) en de Aziliër doet zijn intrede (vanaf 10.000 jaar voor Christus). De temperatuur stijgt en het ijs begint te smelten. De mensen leren zorgen voor de toekomst. Zij leren gedurende de zomer die voedingsmiddelen conserveren waaraan tijdens de winter gebrek is. Het leven wordt veel aangenamer en dat is waarschijnlijk de oorzaak van hun teruggang.

De mens van Sauveterre volgt in omstreeks 6.000 voor Christus de Aziliër op. Hij woont in de Aquitaine, de Languedoc en de Provence. Hij jaagt op wolven, vossen en wilde katten. De vis die hij in de zomer vangt wordt gedroogd en gekookt in water. De vis wordt zo houdbaar. De Tardenesiërs, die in de Morbihan wonen, zijn de eersten die pijl en boog gebruiken bij het vissen op volle zee. Zij vissen op zeehonden en walvissen. In Fère in Tarenois vindt men sporen van hun passage. Duizenden schelpen in allerlei kleuren, voorzien van een gat, dienden ongetwijfeld als sierraden. Men vindt er het graf van een stamhoofd; de handen gevouwen op de buik, de benen gevouwen, en het hoofd rustend op een steen. Het graf was afgedekt met drie grote stenen in de vorm van een dolmen (hunebed). Zijn pols was versierd met een armband en om zijn hoofd droeg hij een kroon van schelpen. Vlak bij hem lagen zijn wapens en gereedschappen uitgestald voor het leven in het hiernamaals. De religie krijgt vorm.
Na het jaar 6.000 voor Christus heeft er een ware revolutie plaats: de neolithische revolutie. De eerste neolithische beschaving ontstaat in de Hérault.

Deze periode wordt wel de tijd van het gepolijste steen genoemd. Plaats: de Rocamadour in de Lot. De mens verandert van jager in kweker. Hij gaat zaaien en oogsten. Hij vestigt zich op één plaats en bouwt hutten die samen dorpen vormen. De eerste families verschijnen van 5.000 tot 4.500 jaar voor Christus in de vallei van de Eufraat en de Tigris in Irak. Dorpen bestaande uit huizen opgetrokken uit ongebakken klei verschijnen rond de Middellandse Zee, in Mesopotanië, aan de oevers van de Nijl en in het westen van de Sahara. Dan besluiten deze mensen plotseling te gaan verhuizen. Zo verschijnen zij al snel in Frankrijk. Zij die uit oost Europa, de Balkan en Centraal Europa komen vestigen zich in de Provence. Zij die uit de kustgebieden van de Middellandse Zee en het Iberische schiereiland komen vestigen zich in de Pyreneeën. Vanuit de Provence verbreiden ze zich over de Rhone vallei, en vervolgens naar de regio van het huidige Parijs, de Beauce, Normandië en de Picardie. Vanuit de Pyreneeën verspreidt men zich naar de Aquitaine, de Limousin en Bretagne. Zij ontginnen bossen, hakken bomen om, zaaien graan, en zetten herkauwers in omheinde weides en gaan er mee fokken. Ook wordt er keramiek gemaakt. Dan gaan de dorpen zich plotseling versterken. De mens is in plaats van te jagen op dieren, op mensen gaan jagen. Het tijdperk van de slavernij, het militarisme en de priesters is aangebroken.

In 3200 voor Christus verschijnen de Chasseeën (genoemd naar de plaats Chassey in Saône-et-Loire). Er worden grafkamers gebouwd. Het hoogtepunt van het Neolithicum valt omstreeks 2.500 voor Christus.

In het jaar 3.000 voor Christus wordt de menhir van Locmariaquer (Bretagne) opgericht. Hij weegt 350 ton en is 26 meter hoog. Hoe men dat in die tijd voor elkaar heeft gekregen is nog steeds een raadsel. Tweehonderd jaar later trekken de Chasseeën naar Normandië.

Prehistorie07
Uit de tijd 2.500 voor Christus stammen de dolmen van Carbac, Kerlescan, Sainte Barbe en Menec. Ze zijn vrijwel zeker bedoeld als grafmonumenten. De dodencultus stamt nog van de Neanderthaler.

De cultus van de bliksem en het vuur voegt zich in de periode rond 2.000 voor Christus bij de dodencultus. De mens wordt zich bewust van ziekte die in de dood resulteert. De paradox van deze tijd is, dat de techniek die men wel vindt in de grafmonumenten niet werd gebruikt voor hun huizenbouw. Ze leefden in hutten van hout afgedekt met stro of in met huiden bespannen tenten.

In Azië bestaan al heel ver gevorderde beschavingen zoals in Sumerië, Babilonië , Ninevé en Egypte. Veel eerder dan in Frankrijk heeft met daar geleerd metalen gereedschappen te maken en metaallegeringen te gebruiken. In Azië begint het bronzen tijdperk in 3.000 jaar en in Frankrijk pas in 1.800 jaar voor Christus. In Frankrijk leeft men 1.000 jaar in het bronzen tijdperk. Er ontstaat een andere levenswijze; de maatschappij begint zich te organiseren.

De bronstijd duurt tot ongeveer 700 voor Christus. Vuursmeden en andere handwerkslieden worden steeds belangrijker binnen het sociale en economische leven. De verschillen in welstand nemen toe en daarmee ontstaan er spanningen. Krijgers en krijgsheren krijgen steeds meer invloed. De grafheuvels die ze voor zich lieten oprichten getuigen daar nog van.

In de kuststreek van Bretagne (Armorica) hebben zich mensen gevestigd die ongetwijfeld uit het noorden afkomstig zijn. Zij richten cirkelvormige graven op. Ook de handel neemt toe. De afstanden die handelslui overbruggen zijn niet gering. Zo wordt er koper gehaald uit de Britse eilanden, de Alpen en het Iberisch schiereiland. In Corsica worden versterkte plaatsen ingericht (castelli) waar ronde torens (torre) bovenuit steken. Op een hoogte van 2500 m op de Mont Bego bij Nice, vindt men ruim honderdduizend in leisteen gekraste afbeeldingen van wapens en gereedschappen zoals door runderen getrokken schuifploegen. Ook vindt men er plattegronden².

Even dacht men dat onze voorouders in de Alpen paalwoningen in het water van de meren bouwden om zich beter tegen vijanden te kunnen verdedigen. Het bleek echter te gaan om huizen aan de waterkant. Het misverstand ontstond omdat het water daarna is gestegen. De huizen hadden een rechthoekige vorm en een oppervlakte van 100 tot 200 m 2 . Het skelet bestond uit boomstammen met een diameter van 30 cm. De nok bestond uit een samenstel van balken waarop het dak van stro of riet rustte. Het skelet van de muren werd afgewerkt met takkenbossen en klei. De vloer bestond uit aangestampte klei of, bij vochtige omstandigheden, uit ronde balken opgevuld met klei.

Een andere belangrijke vooruitgang wordt gevormd door de invoering van het paard als trekdier (omstreeks 1200 voor Christus). Hiermee krijgt de landbouw een extra stimulans.

Nieuwe emigranten uit midden Europa trekken het land binnen. Zij bewaren de as van hun overledenen in urnen. Ook zij dragen bij aan de zich steeds uitbreidende bedrijvigheid.

Prehistorie08Prehistorie09



Ondertussen was omstreeks 1500 voor Christus het ijzersmeden uitgevonden door de Hittieten (in het Anatolisch hoogland in Klein-Azië). De Feniciërs, maar ook enkele volken uit de Balkan brengen die vaardigheid naar Europa. Hierdoor wordt omstreeks 700 voor Christus de bronstijd vervangen door de ijzertijd. De welvaart stijgt aanzienlijk. In Vix (Côte d'or) is in een grafkamer de wagen van een vrouw ontdekt die was begraven met haar gouden sierraden, waaronder een gouden diadeem, en een aantal vazen. De grootste was een bronzen Griekse vaas van meer dan 200 kg.


Na 700 voor Christus heeft er weer een drastische verandering plaats. Het klimaat wordt weer kouder en vochtiger. Maar nog belangrijker is de intocht van een nieuwe groep barbaren, die bekend staan als de Galliërs. Het zijn Keltische volkeren van Indo-europese afkomst die vanuit Zuid Duitsland de Rijn oversteken. Ze rijden op woeste paarden en zijn gewapend met speren en zwaarden. Hiermee komt een eind aan de Préhistorie en begint het Gallische³ tijdperk.

Toch leefden er ook ver voor die tijd al Keltische volkeren in Frankrijk. Maar daarover verder meer.

 

Bevolking
In het jaar 15.000 voor onze jaartelling leefden er in Frankrijk slechts 5000 mensen. Ten tijde van de Romeinen (César) waren dat er 670.000
.

 

 bar1